knarpen onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knaarpen (Zuidwest-Drenthe Noord), knirpen (Midden-Drenthe), knerpen (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), knarren (Zuidwest-Drenthe Zuid)

Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak
  1. knerpen, knarsen, piepen

    De snei knarpt oe onder de klompen (Hoogeveen)

    Wat knarpt mien botten

    Die waogen knirpt over het grint (Gieten)

    Olde boerenwagens kunt zo knarpen, as ze dreuge loopt (Zuidwolde)

    As 'n rad deur de dreugte ekrumpen is, dan kan het sèens slim knarpen, maor as de asse dreuge is, d (Hoogeveen)

    'n Mens kan van helligheid op de koezen knarpen (Schoonebeek)

    Maak toch wat minder kebaal, het knarpt mij deur de kop (Hijken)

    Knarp nog ies mit oen vingers

    Zie ook:
  2. klagen

    Schei nou mor is uut te knarpen, ie hebt niks te klagen (Geesbrug)

    Altied maor knarpen, dat ze het toch zo slim hef (Noordscheschut)

    Hij klaagt en knart altied an (Zuidwolde)

    Zie ook:
  3. kreunen

    Hij knarpte van de koezenzeerte (Ruinerwold)

    Hie laag te knarpen van de pien (Balloo)

    As een koe verstopt is, dan knaarpt ie zo (Vledder)

    Ien van die biggies leg aaid te knarpen, die krig niet genog (Sleen)

    Zie ook:
  4. Die knarpt er aordig tegen

    Knarpende wagens loopt langst (Nieuw Amsterdam)

    De meier warkt, de heerschup knarpt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...