knarperd -s, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knaarperd (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. ontevreden, klagend persoon, knorrepot

    Die olde knarperd hef altied wat, aaltied ziek en nooit dood (Coevorden)

    Een knarperd kuj het niet gauw naor 't zin doen (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. geen al te best biggetje(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Aj een dikke toom biggen hebt, hej der meestal wal een knarpertie bij (Hijken)

    Bij knarperds gien nood, hebt de pochers gien brood (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...