knarrie -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knarie (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), kenarie (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), kanarie (Kop van Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), kanarrie (Kop van Drenthe)

  1. kanarie

    Hoesdoeven hadden den menschen eerder wal, mar kenaries niet (Padhuis)

    De knarie mot wotter hebben (Valthermond)

    Wat zingt die knarie mooi (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. in de vorm

    kenarigies

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...