knaster(d) -s, de, Midden-Drenthe
  1. erg zure of bittere vrucht(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Appels wel nog niet riep bunt, daor zit soms echte zoere knasters tussen (Barger Compascuum)

    Een knaster is een soort morelle (Dwingelo)

    Een sleedoorn wordt ok wel knasterd neumd (Gieten)

    Wilde wichter bint zoere knasters

    Zie ook:
  2. jong woord voor stuiter(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Vrogger zeden ze stuiters of bommen, nou knasters (Hijken)

    Een knaster is een gebloemde glaezen stuiter (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. slechte tabak(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Knaster is goedkope, slechte tabak (Hoogeveen)

    Dat is aander tebak as knaster

    Zie ook:
  4. oud, knorrig persoon (zoz) of dier(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat peerd wordt al een olde knasterd (Pesse)

    Zie ook:
  5. eigenwijze kerel(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat een eigenwieze knasterd (Padhuis)

    Zie ook:
  6. groot en/of zwaar exemplaar(Zuidwest-Drenthe)

    Hij haalde een knasterd van een zeelte uut het diep (Meppel)

    Een knaster(d) van een bete (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...