knasterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knarsterig, knaarserig (Kop van Drenthe), knaasterig (Veenkoloniën), knaskerig (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), gnasterig (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. Ook var. als bij

    knaster

    Zie ook:
  2. met veel kraakbeen

    Een zwienoor daor zit ok van die lekkere knaskerige stukkies in (Klazienaveen)

    Al te knasterig vleis muj wel holden, dat is ja net kauwgum (Eext)

    De leverworst was slim gnasterig (Diever)

    Zie ook:
  3. met geknars(Midden-Drenthe)

    Ik bin wat knasterig in de kneien (Anderen)

    Zie ook:
  4. zuur (zwz), in

    Morellen kunt zo knarsterig zoer wèzen (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...