kneukel I -s, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knokkel, knökkel, knukkel (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. knokkel

    Ik bin vallen, ik heb de kneukels rauw (Roderwolde)

    Wat jokt hum de kneukels

    Zie ook:
  2. kreukel(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zij had kneukels in de jurk (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...