knier -en, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: kniere (Zuidwest-Drenthe)

  1. nier(Kop van Drenthe, Veenkoloniƫn)

    Dat kind hef het met de knieren te doen, het mot levertraon hebben

    Der zat een knier in het plukvet (Roswinkel)

    Bron: H. Tiesing Zie ook:
  2. scharnier(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    De knier van die deur mot smeerd worden (Balloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...