knip I -pen, de, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. beurs

    Hij kan meer met het knippien, dan een aander met het geld (Hooghalen)

    Zie ook:
  2. sluiting, grendel

    Hie hef de knip op de deur, hie is niet in hoes (Sleen)

    's Aovends doen we de knippe op de deure (Vledder)

    Zie ook:
  3. klem

    Vrouwen hadden knippies in het haor (Sleen)

    Aj gien knippe in de broekpiepe hadden, dan haj de broek gauw an flarden

    Wi'j de knippen even van de liende halen?

    knipper

    Zie ook:
  4. haak

    De knippe van de hondeketting was lam (Beilen)

    knieper

    Zie ook:
  5. laagte(Zuidoost-Drenthe)

    Der zit een goeie knip in de weg (Nieuw Schoonebeek)

    slag

    Zie ook:
  6. vijftig of zestig omgangen garen op een haspel(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een streng was 2½ knip (Roderwolde)

    knap I

    Zie ook:
  7. knippende beweging

    Hij is mie gein knibbe veur de neuze weerd (Emmer Erfscheidenveen)

    veur de doem

    weerd

    Die prooties bunt mie gien knip weerd (Barger Oosterveld)

    Knip over de wiesvinger

    Zie ook:
  8. een beetje(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat heb ik veur een knip kregen (Klazienaveen)

    Zie ook:
  9. knipbrood

    Dou mie even ain knippie (Valthermond)

    Ik bin uut ekakt, zèe het olde meinse, en höld de knippe onderstebaoven (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...