knistern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. knisperen, knarsen

    Zaand knistert je tuschen de tanden (Peize)

    Het grint knistert under je voeten (Sleen)

    Dat spek in de pan kan zo lekker knistern (Padhuis)

    Het papier knistert (Dwingelo)

    Die jurk knistert (Schoonoord)

    knispern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...