koks bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. gereformeerd, naar Hendrik de Cock, niet zelden in negatieve zin gebruikt

    Die is van de kokse karke (Geesbrug)

    De kiender van heur gaot naor de kokse schoele (Hoogeveen)

    Aj good koks bint, dan hol ie de kop schieve (Ruinerwold)

    Een kokse streek

    Zie ook:
  2. (fig.) scheef

    Wat hef die een koks gezicht (Sleen)

    Hij hef de pette aordig koks op (Hijken)

    De korenbult steit der wat koks bie (Roswinkel)

    fien

    koksiaan

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...