koortsig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. koortsig

    Och wat is dat kind ja koorsig, het ja zukse gloeiende wangen (Valthermond)

    Zie ook:
  2. druk en geprikkeld, nijdig(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Maak je toch niet zo koorsig, het komp wal goed (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...