koppel -s, het, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: köppel (Zuidwest-Drenthe)

  1. tweetal

    Hiernaost hebben ze ain mooi koppel veur de waogen

    Twei schaopen an mekaar mit 'n holtien is 'n köppel (Ruinerwold)

    Het is een knap köppel, dat stel (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. groep(-je), aantal

    Ie moet mor een koppel van die bomen umkappen (Hijken)

    Ik heb 'n mooi koppel jongen, 'n stuk of zesse (Klazienaveen)

    Wij zaten mit een hele köppel bij mekaar te kletsen (Fluitenberg)

    Zie ook:
  3. grote hoeveelheid(Zuidoost-Drenthe)

    Aj koorts hebt, moej een koppel water drinken (Beilen)

    Der is nog meel genog, der zit nog 'n huil koppel in de pude (Emmer Erfscheidenveen)

    Aj 'n koppel eet en drinkt, kriej vast een dik lief (Eext)

    Zie hadden een koppel wil

    Dat spul, dat wordt een koppel broekt

    Der was een koppel wind (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  4. soort gordel

    De soldaoten hebt 'n koppel um (Valthe)

    Zie ook:
  5. soort zeel

    Het zeel dat de boer kruuslings over de rogge had, neumden ze ook een köppel (Hoogeveen)

    Zie ook:
  6. koppeling, verbindingsstuk(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Ik moet nog even 'n nei koppel an de dissel hebben (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...