Spellingvarianten als bij: koppel
koppelen
Hij wol de wagens an mekaor köppeln, maar hij was de bolte kwiet (Ruinerwold)
As de kalver oetgungen, koppelden wij ze altied (Padhuis)
Met wedstrieden op scheuvels wörde ie köppeld
Zie hebt die jong an dat wicht koppeld (Sleen)
in koppels gaan
Langzaam koppelt het volk er naor toe