kouster bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: koosjer (Zuidwest-Drenthe Zuid), koser (Zuidwest-Drenthe Zuid), kouse (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), kousjer (Zuidwest-Drenthe)

  1. koosjer, volgens Joodse rite en traditie

    Daor woonde een kosere bakker (Meppel)

    kouse bakker

    As 't kouster eslacht is,

    dan is het duur vleis (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. pluis

    Dat zit wel kouster

    Dat vleis was niet kouster

    Pas maor op, het is daor niet kouster (Hijken)

    Hij is lang niet kouster

    Zie ook:
  3. duur(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat wordt mij te kouster, dat wil ik niet hebben (Sleen)

    jouker

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...