krang bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: krenge (Zuidwest-Drenthe), krange

  1. binnenste buiten

    Wat hef zij de kleren krang an (Oosterhesselen)

    Aj non de krange kaant hen boeten doet, dan zöt het jassie der nog aordig schier oet

    Zie ook:
  2. slecht gehumeurd, dwars(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Wat bi'j krang, ij bint zeker met het verkeerde bien oet 't bedde stapt (Stieltjeskanaal)

    Hij is zo krange as het achterende van een varken (Ruinerwold)

    Hij is altied krange en verkeerd

    Zie ook:
  3. verkeerd, fout(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Dat zaekie dat giet krenge (Dwingelo)

    zit krange (Hoogeveen)

    Die wol het krange been in de klompe stikken (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...