krankjorum bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. krankjorum, krankzinnig

    Hij hef hum dat zo an etrökken, hij is er krankjorum van ewörden (Hoogeveen)

    Die vent liekt wal krankjorum (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...