krieschen onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: kriesen (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), kriesken (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), krieschern (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. krijten, krijsen

    Kriesche doch nich zo (Nieuw Schoonebeek)

    Wat kriest die koppel grieze kraaien daor (Klazienaveen)

    Een klok met kukens kan kriesken, as der een kat maank de kukens komp (Sleen)

    Hij kriescherde het oet van de pien (Padhuis)

    As de pauwen zo kriescht, kriew slecht weer, zeden ze vrogger (Zwinderen)

    Zie ook:
  2. dwingen van kinderen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...