krimperig bijvoeglijk naamwoord
  1. klein, rimpelig, niet goed uitgegroeid

    De rogge is wat krimperig van het jaor, het stiet er niet best veur (Ruinerwold)

    Der zitten een hoop krimperige körrels in (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. kleumerig(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik bin zo krimperig vandage (Sleen)

    Zie ook:
  3. gebrek lijdend(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die het het aordig krimperig, die moet er zunig langs (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...