kronkeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. kronkelen

    De weg kronkelt daor aordig (Hijken)

    De melkzoegers kronkelt deur de boomtakken

    De rook kronkelde hom om de kop (Eexterveen)

    Hie kronkelt zuk as 'n aol (Anderen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...