kroelen I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: krulen (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord), kroelen II

Bron: Drentsche Volksalmanak
  1. kringelen, kronkelend bewegen, kroelen

    Die auto jeug zo hard over de zaandweg, stof kroelt er achteraan (Nieuw Amsterdam)

    Ze harren de eerpelrangen in braand steuken, de rook kroelde over de weg (Beilen)

    Het kroelt hier van de mieghummels

    Het kind deur het haor kroelen (Zeyen)

    Gistern zaag ik mien buurjonge mit zien maagien op het achterweggien in het grös liggen kroelen (Meppel)

    krullen

    krioelen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...