kuch -en, de
  1. kuch, hoest

    Oes oma hef zu'n dreuge kuch over zuk (Gasselte)

    Hij is wat an de kuch

    Zie ook:
  2. kuch, commiesbrood

    Geef mij mor een plakkie kuch (Balloo)

    Ik vin kuch niet lekker, ik heb liever gewone stoet (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...