kwalstern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. kwalsteren

    Jaan kwalstert der mor wat op lös, mor dat gef niks, zeg e, het mot vort (Eext)

    Ene die kwalstert, die moej niet an taofel hebben, want dan geet je het eten over (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...