lèer I het, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: leer

  1. leer

    Hie har leer under de klompen, dan sleten ze minder haard (Borger)

    Hij is in het lèer

    Geef hum van leer

    Iene wat op het lèer geven

    Zie houwt mekaor lap um leer

    Hij höl het lèer der over

    Hij trök geweldig van leer (Zuidwolde)

    De leste tied heb ik knarp in de polsen, ik möt der een leertien um (Padhuis)

    De krane drupt, ie mut er een nei leertien in doen (Broekhuizen)

    Van een andermans lèer is het good remen snien (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...