löshoedig bijvoeglijk naamwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Spellingvarianten als bij: hoed I

Bron: H. Hadderingh - B. Veenstra, Drents Woordenboek. Schiedam 1979
  1. met losse huid(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Een kou, die goud op streek is, is löshoedig

    Zie ook:
  2. los, loszinnig, ook blijmoedig, zorgeloos

    Zie ook:
  3. last hebbend van diarree of winden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik bin vandaog aordig löshoedig (Hijken)

    löslievig

    Zie ook:
  4. rillerig(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie is löshoedig, ...dunhoedig, hie kan het niet harden (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...