löskommen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. loskomen

    De hond kwam los (Barger Compascuum)

    Ik bin lös ekomen, want der is een bod overhen ekomen

    Het spul begunt, ze komt lös (Westerbork)

    Wie gaot nog even een dag oet, veurdat het wark weer loskomp

    Zie ook:
  2. afkomen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ik leuf vaast, dat der heeil wat volk op die boouldag löskommen zal (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...