lapperig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. met veel lappen

    Die aolde boks kuj niet dragen, die is zo lapperig (Sleen)

    Wat lop die Jan der wèer lapperig bij

    Het zit nog wat lapperig, maor het zit veurlopig wel vast (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...