lapperij de
  1. het lappen, verstellen, herstellen

    Dat is mij een lapperij van niks, die boks is gien cent meer weerd (Anderen)

    Veur de lapperij moet maor een nèeister kommen (Sleen)

    Ik moet neug weer an de lapperij

    Zie ook:
  2. benodigdheden voor het plakken van een band(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Aj met de fiets weggaot, moej lapperij bij je hebben (Mantinge)

    Zie ook:
  3. geloop

    Zie ook:
  4. afval bij het snijden van spek of vlees(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Doe die lapperij mor op het bord (Sleen)

    Hej der nog wat lapperij veur de hond liggen? (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...