last, hinder
Ik heb zo'n last van het bein (Roderwolde)
Hie har der slim last van dat gieneein wat tegen hum zee (Eext)
zware belasting, beproeving
Dat kind is een hiele last veur die vrouw (Sleen)
vracht op een wagen, schip
Doe hest dien last ok wal op de wagen (Barger Compascuum)
Die eerappelbok is an de last
Het schip hef de last in. Veur de binnenschepen is dat twei ton
Een last zaod is 2100 kilo of 30 mudde (Ruinerwold)
bovenlading van een turfschip(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Dat schip hef ein zwore last (Barger Oosterveld)
De last mus boven breder wezen as onder (Klazienaveen)
't Eènde möt zien lasten mor dragen
Aj der last van hebben, muj krabben (Meppel)
Het is de bult z'n eigen schuld dat hij de last moet dragen/Was hij mar naor de smid egaone, die had (Ruinerwold)