last de
  1. last, hinder

    Ik heb zo'n last van het bein (Roderwolde)

    Hie har der slim last van dat gieneein wat tegen hum zee (Eext)

    Zie ook:
  2. zware belasting, beproeving

    Dat kind is een hiele last veur die vrouw (Sleen)

    Zie ook:
  3. vracht op een wagen, schip

    Doe hest dien last ok wal op de wagen (Barger Compascuum)

    Die eerappelbok is an de last

    Het schip hef de last in. Veur de binnenschepen is dat twei ton

    Een last zaod is 2100 kilo of 30 mudde (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. bovenlading van een turfschip(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat schip hef ein zwore last (Barger Oosterveld)

    De last mus boven breder wezen as onder (Klazienaveen)

    't Eènde möt zien lasten mor dragen

    Aj der last van hebben, muj krabben (Meppel)

    Het is de bult z'n eigen schuld dat hij de last moet dragen/Was hij mar naor de smid egaone, die had (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...