lastern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. lasteren

    Iene die giet lastern, wil zichzölf schone praoten (Elim)

    Ze bint hier an het lastern onder mekaar, daor is het einde van weg (Erica)

    Zie ook:
  2. vloeken(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie mut niet zo lastern (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...