lebbe -n, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: leb (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. lel

    De haan hef zien leb bevreuren (Borger)

    An de lebben van de haone kun ie zein of e gezond is (Roswinkel)

    Zie ook:
  2. (meestal verkl.) oorlel(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Pas op, aans zal ik je es even bij de lebbegies pakken (Hijken)

    Zie ook:
  3. snotbel(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die hef een leb an de neus hangen (Wijster)

    Bron: H. Tiesing Zie ook:
  4. stevige klap(Kop van Drenthe)

    As de jong van mien buurman ondeugend was, kreeg hij een leb an zien kop (Peize)

    lel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...