ledig I bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. zonder werk, niets doende

    Hie hef een ledig bestaon (Sleen)

    Hie hef een boel ledige tied (Balloo)

    Verscheiden mensken lopen ledig (Norg)

    Hij zat ledig veur zuk uut te kieken (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...