lei I -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: laaie (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), laai (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. lei

    De kinder schreven nog op leien; ze speiden der op en wreven der met de elleboog over um ze wèer sc (Hijken)

    Hie hef een schone leie, hij hef gien schulden meer (Koekange)

    Wie kunt weer mit een schone laai begonnen

    De toren is met laaien dekt (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...