lekker bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. lekker

    Die eerappels smaken mij merakel lekker (Meppel)

    Zie kan hiel lekker koken (Zwinderen)

    Hij hef een lekkere honger over hum

    Zie ook:
  2. prettig, aangenaam

    Ik vuul mij zo lekker as kip (Anderen)

    Dat zit mai niet lekker

    Het is lekker weer (Zuidlaren)

    Hie zit lekker in het zunnegien (Buinen)

    De bloemen roekt lekker (Fluitenberg)

    Zie ook:
  3. lichamelijk aantrekkelijk

    Dat is een lekkere meid (Weiteveen)

    Zie ook:
  4. (met ontkenning) niet goed van karakter

    Dei man is niet zo lekker op vessie (Klazienaveen)

    Dei hond dat is ok gien lekkere (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  5. als uitdrukking van leedvermaak

    Kas mij toch lekker niet vangen (Padhuis)

    Ik zeg toch lekker niks (Emmer Compascuum)

    Lekker is mor een vinger laank (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...