lichem -s, het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: lichaam (Midden-Drenthe), lichaom

  1. lichaam

    Het arme kiend hadde gien kleren um het lichem (Hoogeveen)

    Hie hef gien makkelijk lichem

    Der zit een good lichem an die ko (Rolde)

    Het hail lichaom döt mij zeer (Zuidlaren)

    Ik heb toch zo'n pien under in het lichem (Hooghalen)

    Zuk zwaor wark blif je niet in het lichem zitten

    Ik stao der mit lichem en ziele achter

    Een gezond lichem genes gauw (Sleen)

    Wie zien lichem bewaart, bewaart gien rotterige appel

    Draank is een bedarf in aandermans lichem (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...