lid II het
  1. deksel

    Het water kookt, het lid dobbert op de ketel (Beilen)

    Ik heb het lid op de melkbus daon (Ekehaar)

    Het lid van het hoesien ligt der of

    Wie het onderste uut de kanne wil hebben, krig het lid op de neuze (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...