Ook: liedelk, liederlijk (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord), liederlijk II
Bron: H. Tiesing & H. Tiesing & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningenlijdelijk
De vrouw mus liedelijk toouzeein, hoou of heur kind vortkwiende (Eext)
lijdend, er slecht uitziend(Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Ze zug der liedelijk uut (Emmer Compascuum)
Dat mensk is wat liedelijk, vaok zeik (Norg)
niet streng, mild
De winter was zacht en liedelk
in hoge mate(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Het kind wol het liedelijk gèern hebben (Sleen)