liedelijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: liedelk, liederlijk (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord), liederlijk II

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. lijdelijk

    De vrouw mus liedelijk toouzeein, hoou of heur kind vortkwiende (Eext)

    Zie ook:
  2. lijdend, er slecht uitziend(Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ze zug der liedelijk uut (Emmer Compascuum)

    Dat mensk is wat liedelijk, vaok zeik (Norg)

    Zie ook:
  3. niet streng, mild

    De winter was zacht en liedelk

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:
  4. in hoge mate(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het kind wol het liedelijk gèern hebben (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...