liefzeert de
  1. Voor var. zie

    zeer(te)

    Hij hef der vast wal liefzeer van had (Padhuis)

    Ik heb mie liefzere eten vanaovend (Klazienaveen)

    Wij hebt liefzeerte van het lachen (Hijken)

    Och, die Jan liefzeert

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...