ligging -s, de
  1. ligging

    Dat laand bij het darp hef een mooie ligging (Westerbork)

    een guunstige ligging (Zuidlaren)

    Zie ook:
  2. slaapgelegenheid(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    IJ moet zörgen daw een betere ligging kriegt, aans kow niet weer bij je (Zweelo)

    liggerij

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...