lodderig
Hij kik zo lodderig oet de ogen, hij zal wel an de boemel west wezen (Norg)
De ogen staot wat lodderig (Diever)
Wat hef die een lodderig gezicht (Gasselte)
loederig
dik, met klonten(Zuidwest-Drenthe)
De lil is lodderig (Fluitenberg)