loenen II overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. /onpers

    Zie ook:
  2. naar de zin zijn

    Het loent mie nich, dat oes dochter zo laot in hoes komt (Roswinkel)

    loeren III

    Zie ook:
  3. op iets loeren, azen(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij loent op dat baantien (Sleen)

    op een borrel (Norg)

    loeren

    longern

    Zie ook:
  4. scheel kijken(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De smid loende wat mit het ene oge (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...