lof
Zie hebt een eerste pries haald met lof van de jury (Zweelo)
Jan is met lof slaogd (Ekehaar)
Hij kreeg alle lof toe ezwaaid (Dwingelo)
Daor is mit veul lof over sproken (Valthermond)
naam, reputatie(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Die mèenschen, daor giet lof van oet
Ze hebt wat een slechte lof
Eigen lof stinkt (Smilde)