lofferd -s, de
  1. groot mens of dier

    Wat is die Haarm toch een lofferd. Moej zien vrouw der bij zeein, wat een spriet (Eext)

    Wat een lofferd van een peerd (Zeyen)

    Belgen bennen vaok van die gestopte loffers (Peize)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...