lummelachtig, onbeholpen, slungelig
Dat zo'n grote kerel zuk nog zo lummelachtig anstelt, hij mag zuk schamen (Schoonebeek)
Hai lop zo lummelachtig (Emmer Compascuum)
Hie döt zo lummelachtig an, vin ik. Hie zit in de lummeljaoren (Eext)