morgen, de volgende dag
Ik kom mörgen, vandaog kan ik het niet waachten (Eext)
Mörgen zal het weer mooi wèer wezen (Ekehaar)
Zo laank as morgen de hele dag (Hollandscheveld)
Die is zo neischierig as mörgen hiel dag (Westdorp)
Het weerbericht verwaacht mörgen roeg weer (Vries)
Het is bij hum altied: mörgen; het blif oetstellen (Gasselte)
Morgen is niks, maor vandaege