maalderig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: malen

  1. in de war

    Hij is maolderig in de kop, hij kin het neit meer veur mekaor holden (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. gezegd van zandwegen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Der zat een maalderig stuk in die weg. Aj daor deur waren, haj het wunnen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...