maggeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. slordig schrijven

    Ik kin nait mooi schrieven, ik maggel mor wat (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. knoeien, morsen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Het liekt er op dat er iene in die reken an het maggeln west is (Hooghalen)

    Zit toch niet zo te maggeln, het wordt iene rotzooi (Erica)

    Gekken en dwazen, die maggelt op deuren en glazen (Sleen)

    moggeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...