maljan -nen, de

Ook: malle..., maaljan, maaljaan

  1. mallejan, wagen om bomen te vervoeren

    Stelmaoker haar een maaljaan om bomen te vervoeren (Eexterveen)

    Zie ook:
  2. rare snuiter

    Van dei maaljan kin je zukke raore stekken verwachten (Emmer Erfscheidenveen)

    Hai houwde der in om as maljan in de hounder (Roden)

    Zie ook:
  3. harlekijn(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Van die poppies met touwgies der an zeden ze tegen van maljan (Sleen)

    Haor an haor, boek an boek en mallejan in het midden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...