malleur het

Ook: melleur

  1. pech, malheur

    Hij kwam te laot, want hij har malleur an zien fietse (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. ziekte

    Det kalf zul wel wat melleur hebben (Pesse)

    Bij de buren harren ze een boel malleur in het achterhuus (Uffelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...