man III tussenwerpsel
  1. man

    Man, wat heb ik een liefzèer (Sleen)

    Man, man, man wat hej omhaands had (Roden)

    Oes peerd, man/Trekt honderd pond an steert, man/ Kerel loot, man/Zo'n peerd, man/Hebt wie (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...