meelzak de
  1. meelzak,

    Die hef een tik mit de maalzak had (Elim)

    Hij löp mit de kop in de maalzak

    Hij is zo wit um de snoete, hij kun wel mit de kop in de maalzak ezeten hebben (Hoogeveen)

    Wat een meelzak van een vent

    *Vroeger, zee mien grootvaoder, vöchten ze met holten messen en blödden ze as meelzakken (Borger)

    Boeren bint net maelzakken. Aj der niet op houwt, stoeft ze niet (Dwingelo)

    meelpuut, meelvat

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...